#30

In de zachte gloed van onze muziekkamer, waar de eerste noten van een eenvoudige melodie de lucht doen trillen als tere vlindervleugels, speelde zij – een meisje van zeven, met ogen vol verwondering – op haar blokfluit. Haar vingers dansten licht over de gaatjes, en de toon rees op als een lentewindje. Maar plots, in een onbewaakt ogenblik, greep ze het mondstukje vast, duwde het in haar mond en slikte het door. Een gorgelend geluid ontsnapte haar keel, haar gezichtje kleurde rood, en de kamer viel stil. De andere kinderen keken op, hun fluiten zwegen als een orkest dat de dirigente plots verliest.

Met een kalme hand dook ik in mijn tas – die trouwe metgezel van lessen vol verrassingen – en greep de ChokeBuddy. Drie keer trok ik, geduldig en vastberaden, als een dirigent die een dissonant corrigeert. Het mondstukje schoot eruit, landde op de vloer met een klein, triomfantelijk tikje, en haar ademhaling vulde de ruimte weer met leven. Tranen biggelden over haar wangen, ze klampte zich even aan me vast, bang maar heel. Ik fluisterde haar toe: "Adem in, kleine muzes, de melodie wacht op je." En wonder boven wonder pakte ze haar fluit weer op, blies een bibberig maar dapper deuntje, alsof niets gebeurd was.

Sindsdien reist de ChokeBuddy mee in elke les, een stille hoeder in mijn tas. Kleine voorwerpen zijn als valse noten in een partita: onschuldig ogend, maar verraderlijk listig. Ze herinneren me eraan dat muziek maken een dans is tussen vreugde en waakzaamheid, en dat geduld de mooiste harmonie wekt.